Het verhaal achter: Villa Volta in de Efteling

“Hoort hier het verhaal van Hugo, Hugo van den Loonsche Duynen, die zich bij dit gemene pak van rovers aansloot. Een man zonder enig mededogen, bezeten van een tomeloze hebzucht en gier naar geld. Hugo de Bokkerijder.”

Het verhaal achter Villa Volta is gebaseerd op de verhalen rond de legende van de “Bokkenrijders”. Dit was een angstaanjagende roversbende die in de 18e eeuw lelijk huishield in de Brabantse Kempen, Nederlands-  en Belgisch Limburg. De Bokkenrijders gaven hun komst aan door middel van een teken op de boerderij of het huis dat door hen zou worden overvallen. Hun bende-teken was de ‘bokkenpoot”,wat verwijst naar de poot van de duivel.
“Dit huis, dit vervloekte huis… Het is een hel gelijk.”

Hugo van den Loonsche Duynen was een rooflustig en gierig man. Roven en stelen, dat was het enige waar hij voor leefde. Na een plundertocht in de Belgische Kempen zochten Hugo en zijn mannen een plaats om de nacht door te brengen. Maar van de dorpen was geen spoor. Alleen in verte stond een groot gebouw. Het was de abdij van Postel. Toen de Bokkerijders bij de kapel aankwamen was de zon al onder. Ze ramden de deuren, met de gedachte dat ze zilveren kandelaars en gouden beelden zouden vinden.

Binnen was geen mens, op het altaar lag de glinsterende buit. Alleen de kaarsen waren ontstoken… vreemd. Hugo’s mannen kraakten het offerblok. Hugo zelf leegde het heilige altaar toen er iets geks gebeurde. Er verscheen een fel licht. Hugo knipperde met zijn ogen omdat het felle licht niet te verdragen was. Hij hield zijn adem in en zijn hart klopte in zijn keel. Plotseling werd het stil en een vrouwenstem sprak: “Gij, Hugo van den Loonsche Duynen, gij ontheiligt hier dit huis. Zo kom tot inkeer, en roep niet de toorn des Heren over u af… Hier krijgt ge spijt van. Ook gij zult uw straf niet ontlopen, vriend. Wacht maar af!” Hugo wimpelde lachend de woorden weg. Hij riep: “Mij krijg je niet klein, wie je ook mag zijn!”

Een dag later bereikte Hugo zijn villa. Hugo schrok want boven op de gevel stond… ZIJ, de dame uit het kapel. Haar armen wuifden, als wiegden ze op de wind. Even later dook Hugo nog wat geschrokken moe zijn bed in en nog geen tien minuten later was hij volkomen onder zeil. Snurkend gleed Hugo in een diepe slaap, terwijl het maanlicht door het raam scheen. Opeens begon het bed te schudden. Zo hevig dat hij zich vast moest houden om er niet uit te vallen. Met grote ogen ging Hugo rechtop zitten. Dit was geen droom, dit was echt! Zijn gezicht was net zo wit geworden als zijn laken en zijn tanden klapperden van jewelste. De muren kwamen op Hugo af en pakten hem stevig beet. Zo stevig dat Hugo amper adem kon halen. Met een verstikte stem riep hij: “Laat me los, ik heb niets gedaan!” Waarop een stem riep: “O nee? Durft gij dat naar eer en geweten  te zeggen?” Hugo dacht koortsachtig na. Waar had hij die stem toch eerder gehoord? Plotseling wist hij het weer het was die vrouwenstem die hem tijdens zijn laatste rooftocht door merg en been was gegaan.

Toen werd Hugo wél bang. hij hoorde haar stem, als zweefde die door zijn hoofd: “Nergens in uw eigen huis, noch waar ook ter wereld, zult gij rust of vrede vinden, nu gij Gods huis geschonden hebt… “
Wanneer hij plaats nam in de confortabele zetel in de woonkamer, begon plots de gehele kamer te draaien. Hij haastte zich naar een andere ruimte, waarbij hij zijn pantoffels vergat, deze staan namelijk nog steeds voor de open haard.  In de huiskamer gebeurden vreemde dingen, dingen waar onder boven is en boven onder is!

De tafels en stoelen begonnen te zweven. Hugo maakte opnieuw kennis met de vloek, de straf die hij kreeg voor zijn hebzucht.

Hij herinnerde de laatste woorden van de vloek :  “Eerst dan, wanneer een edel mens met het reine geweten van een pasgeboren kind uw woonstede zal betreden, dan zult gij vrede vinden, in uw huis en in uw hart…”.

Hugo vraagt nu jouw hulp: “Mijn gruwelijk lot is tot op heden niet gebroken. Treed binnen met een reine ziel, opdat de doem valt van dit huis en mijn ziel de rust verkrijgt, waar ik zo hevig naar verlang.”.